“Lukt het?”
Ik antwoord
bevestigend, een beetje verwonderd. Mijn blindengeleidehond Wilka laat juist
topwerk zien door me over een smal stoepje tussen allerlei obstakels door te
leiden.
“Oh, ik
dacht dat je wilde pinnen.”
Niet
iedereen die langs een pinautomaat loopt wil deze gebruiken, denk ik, maar ik
houd mijn mond.
“Je hebt wel
een moeilijk leven, maar met die hond wordt het iets beter.”
Het aantal
aannames in dit gesprek wordt in hoog tempo schrikbarend. Tijd om in te
grijpen.
“Ik heb een
prima leven hoor, met en zonder hond”, meld ik haar stellig.
“Oh”, klinkt
het. Ik hoop dat er nu nieuwe gedachten in haar hoofd ontstaan.
“Mag ik iets
zeggen?”
Niet dus,
als ik haar toon goed inschat. En jawel.
“Straks
verdwijnt de regering. Dan wordt iedereen jong en gezond en regeert Jezus. Wat
vind je daarvan?”
Ik vind het
zonde dat jij het onbekende meteen ziet als ongezond, denk ik. Je had me in
theorie nu behoorlijk kunnen kwetsen. De discussie aangaan trekt me niet en ik
betwijfel of ik haar kan laten inzien wat ze eigenlijk zegt. Ja, ik weet het,
ook ik doe aannames.
“Mooi dat
jij zo positief kunt zijn”, klinkt het nog.
Als ik even
later met een ruime omweg naar huis loop - gewoon omdat het buiten zo lekker is
- voelt het als een zegen dat ik ook in het hier en nu simpelweg van het leven
kan genieten. Een zegen die ik graag met haar zou delen.