Dichte mist kan altijd nog dichter. De wereld rechts is weg, maar daar begrijpen mijn hoofd en lijf nog niks van.
Gooien en graaien
Ik zet mijn bord op het aanrecht. Met een klap belandt een onzichtbaar – lees: helderblauw – bakje op de grond. Oh ja, er stond al vaat.
Als reactie op mijn commando om een zitplaats te zoeken, draait geleidehond Esmee me naar de klapstoeltjes in de trein. Ik steek mijn rechterhand uit in de volle overtuiging dat mijn vingertoppen de omhooggeklapte zitting gaan raken. Maar halverwege die armbeweging blijft mijn stok hangen, glipt uit mijn losjes vasthoudende vingers en klettert luid op de vloer. Meteen snelt een dame toe om hem op te rapen. Als ik ga zitten, merk ik dat er iemand naast me zit. Mijn stok bleef daarnet hangen achter een been. Ik had Esmees aanwijzing over welke stoel ik moest hebben goed opgepikt en zo op de automatische piloot gereageerd, dat ik niet nadacht over waaróm ze niet de stoel recht voor ons aanwees. Mensen zijn tegenwoordig ook zo belachelijk stil! Weer een confrontatie met iets dat ik niet meer opmerk. Weer onhandigheid tijdens iets dat routine was. Ik ben doodmoe. En de dag is pas net begonnen.
Esmee leidt me vanuit de lift het perron op. Als ik denk dat we de trap voorbij zijn en er weer meer ruimte is, ga ik breder naast haar lopen. Gelukkig is zij totaal niet onder de indruk als ik vol tegen de afscheiding loop die voorkomt dat ik van de trap stuiter.
De lunch is op, tijd om weer aan het werk te gaan. Ik kom overeind, doe Esmee haar tuig om en draai me naar de tafel om mijn broodtrommel mee te grissen. De zo handige donkere vlek op de lichte ondergrond is er niet. Mijn hand graait door het luchtledige en vindt niet eens de tafel. Is die naar links of rechts? Aan alle kanten hoor ik mensen praten en bestek tegen borden tikken. Houvast over mijn richting geeft dat allerminst.
Na een kort overlegje met een collega die een paar bureaus verderop zit, wil ik terug naar mijn eigen plek. En naar Esmee, die nog op haar bedje ligt. Ik kom van een kant van waar ik niet vaak mijn hoekje in duik. Ik zet nog een paar lukrake stappen. Door de zon die door het vele glas mijn mist verlicht, de nietszeggende vloerbedekking onder mijn voeten en overal dezelfde soort muisklik- en typgeluiden, heb ik geen idee waar ik heen moet. Ik ben er klaar mee. Waarom moeilijk doen als het makkelijker kan? Ik roep de naam van de collega die aan het bureau naast het mijne zit. “Ja?” klinkt het vragend. Na mijn “Dankje!” blijft het even stil. Maar als ik aan kom lopen, is mijn uitleg niet meer nodig. “Je wilde gewoon weten waar ik was.” Misschien moet ik Esmee maar op commando leren blaffen, fantaseer ik.
Leren door te leven
Niet per se leuke ervaringen, maar ze gebeuren me geen tweede keer. Terwijl de weken verstrijken, ontdek ik hoe ik kan navigeren door deze nieuwe wereld en neemt de vermoeidheid af. Of het allemaal even verstandige trucjes zijn, valt te betwijfelen. Ik ontdek pas na verloop van tijd dat ik mijn gezicht wat naar rechts draai terwijl ik rechtdoor loop, zodat mijn linkeroog ook wat naar rechts kan turen. Dat zijn niet de handigheidjes die me op de lange termijn gaan helpen. Alert blijven dus. Gelukkig is ‘al doende leert men’ in dit geval een vrij zekere weg naar succes. En doen is niet eens een keuze: dat gebeurt vanzelf, door simpelweg mijn leven te leiden.
In het ziekenhuis gaan de vervolgonderzoeken aan mijn rechteroog verrassend soepel. Ik snap waarom, wanneer het apparaat dezelfde metingen bij mijn linkeroog wil doen. Ineens zie ik vlak voor mijn oog allerlei gekleurde lichtjes die mijn toch al druk bewegende oog op hol doen slaan. Error, error, piept het apparaat. En mijn hoofd doet een beetje mee. Ik had er geen idee van dat die lampjes er net ook waren. Zelfs wanneer de arts een meting doet met een apparaatje tegen mijn rechteroog, zie ik niets. Wederom een voordeel, want als ik met links dat zwarte ding op mijn oog af zie komen, maakt dat de meting praktisch onmogelijk.
Het is duidelijk: dat rechteroog doet het niet meer. Die staart naar een bruingrijs mistgordijn dat af en toe iets van tint verandert. Dat ik daar nog wat mee dacht te kunnen, is lariekoek. Qua zicht heb ik niets meer te verliezen. Dus wanneer ik na een goed gesprek de vraag krijg of ik op de wachtlijst wil voor een operatie, stem ik in. Met angst en beven. En stiekem ook met een klein beetje hoop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten