Natuurlijk
is de bus te laat. Veel te laat. Of, zoals ik later zal ontdekken: de
zomerdienstregeling is ingegaan en de reisplanner-apps zijn niet aangepast. De
situatie komt me iets te bekend voor. Hoewel ik de vorige
keer net op tijd in het theater zat, ben ik niet blij met deze trend. Ik
zie bussen komen en spoorloos verdwijnen – in de app, dan. Op straat is er
niks.
Zeven
minuten voor aanvang sta ik op het station. In gedachten hoor ik de klok tikken
en ik weet dat met alleen een stok als wapen de weg richting theater niet erg
veilig en prettig is. Rennen zit er dus niet in. Maar afdruipen doe ik pas als
ik echt de zaal niet meer in mag. En dus begin ik te lopen, zo snel ik durf.
Plein recht
over, trappetje af. Dat is het idee. Maar dat rechtdoor lopen is zonder
herkenningspunten zo eenvoudig nog niet. Ik tref een stang, die schuin naar
beneden loopt. Een leuning? Ik volg hem de tredes af. Daar kan ik er langs,
maar het voelt vrij smal, dus ik betwijfel of dat wel de bedoeling was. Jammer
dan, ik heb haast. Ik veeg met mijn stok over de grond, op zoek naar de geleidelijn.
Die houdt echter al snel weer op en dan moet ik lukraak het gebied oversteken
waar fietsers, bussen, wandelaars en auto's alle kanten op lijken te schieten.
Met mijn oren op turbostand, zoekend naar echo's, vervolg ik mijn weg. Even
later hoor ik een klein stroompje. Mooi, dat moet ik rechts houden. Blij met
dat ijkpunt versnel ik mijn pas. Nog een paar minuten.
Een
vriendelijke medewerkster begeleidt me naar mijn plaats. Dat is in
Stadsschouwburg Nijmegen nooit een probleem. Dit keer zit ik op een weggestopt
plekje bijna helemaal achteraan op het balkon. Een ‘slechtzichtplek’ die kort
tevoren vrijkwam. Een heerlijke impulsaankoop: ideaal voor de portemonnee en voor
mijn ervaring geen enkel verschil. Om die rij in te gaan moet ik een paar
tredes op, legt de medewerkster uit. Dat doe ik, en dan sta ik er alleen voor.
Ze had me verteld dat ik een stoel of vier door moet lopen en dat de mensen
voor me zijn opgestaan.
Ondertussen
is Arjen Lubach begonnen aan zijn
openingsrap. Als ik me langs de staande mensen wurm, begrijp ik dat de
medewerkster me onmogelijk tot mijn stoel kon begeleiden. Het is meteen de bevestiging
dat geleidehond Wilka beter thuis kon blijven. Die had hier nooit aan mijn
voeten kunnen liggen. Maar dat betekent wel dat ik haar werk moet overnemen.
Dan hoor ik door alle spektakel vanaf het podium heen dat er links van mij geen
nabije echo meer is van een staande theaterbezoeker. Ik tast in het duister van
de zaal, voel geen stoel. Dan voel ik een hand licht op mijn arm, die me iets naar
voren trekt. Ik zet een stap, vind de stoel. Ik bedank vriendelijk, laat me
opgelucht zakken en richt me op de voorstelling.
Arjen Lubach Live!
De show is
verrassend en gevarieerd. Beginpunt is een brief van een gelovige kijker. Wat
is er zonder God om voor te leven?, vraagt die zich onder meer af. Lubach deelt
persoonlijke verhalen over zijn jeugd in een Gronings dorp, over geloof,
twijfel, liefde, waarom hij zijn vader niks kwalijk neemt ook al vertrok hij
zelf uit de kerk. Soms lijkt hij eventjes echt dichtbij te komen, bijvoorbeeld
wanneer hij een jas als metafoor gebruikt en vertelt dat hij het sinds de dood
van zijn moeder altijd een beetje frisjes heeft. Al snel volgen dan weer snelle
grapjes, waarbij hij gretig gebruik maakt van licht, geluid, beeld en
lachwekkende stemmetjes. Er klinken schunnige raps – zoals die over de ex van Thierry Baudet –,
anekdotes over fouten in het huishouden en meer geëngageerde onderwerpen. De
melodie van een rap over ‘woke’ zijn, speelt zich een dag later nog vrolijk af
in mijn hoofd. Over een meisje dat denkt dat ze het juiste ziet, niet
discrimineert of kwetst. Dat in haar kleine netwerk zit, en voor wie een lach
op een ‘verkeerd’ moment haar duur komt te staan. De essentie verwoorden is absoluut niet nodig, het is duidelijk: ze slaat compleet de plank mis.
Lubach weet
het publiek goed mee te nemen. Zoals meer cabaretiers verzamelde hij wat
kenmerken van de stad; in dit geval over de armere en rijkere wijken. Wij op
het balkon, met onze goedkope kaartjes, worden vereenzelvigd met Hatert en het
Waterkwartier. Geregeld krijgen we opmerkingen over onze positie naar ons hoofd
geslingerd. Ze leveren Lubach de ene lach na de andere op. Zo weten de mensen
in de zaal niet eens wat ze voor hun kaartje hebben betaald, en krijgen wij
uitgelegd wat een afwasmachine is.
Hij betrekt
ons heel bewust. Een vrouw blijkt hem in Groningen aan de kassa gehad te
hebben. Een ander bevindt zich in dezelfde positie als zijn vriendin, wat het
beroep van hun vaders betreft. Weer een ander herkent zijn ervaringen tijdens
kindernevendienst. Zo ontstaan spontaan klinkende onderonsjes, waar iedereen
smakelijk van meegeniet en hij gedurende de avond ad rem naar terugverwijst.
Het is een
inhaalvoorstelling. De vorige werd afgelast vanwege kortsluiting in de
machinekamer. Ik heb geluk van dat ongeluk. Nu zijn het lampen die niet werken,
een falende camera die een grap verpest. Tenminste, dat beweert Lubach. Ik heb
mijn twijfels. Net als bovenstaande is dit natuurlijk een geweldige manier om
het publiek het gevoel te geven dat ze aanwezig zijn bij een unieke
voorstelling, in plaats van eentje in een lange reeks. Dat het de laatste is,
wordt ook steeds benadrukt. Daarom - althans, dat zegt Lubach - haalt de
geluidsman een paar keer geintjes uit met Lubachs stem. Zo klinkt hij door de
autotune die te lang aan blijft staan ineens als een driedubbele kabouter met
een heliumballon. Hoe vaak heeft hij dat al gedaan dit seizoen? Het is
geloofwaardig, het is grappig, het lijkt af en toe niet gescript - maar ook dat
kun je scripten. Het mooiste is: het doet er niet toe. Een goed script of
snelle, gevatte improvisatie; het is allebei vakwerk.
Niet zeuren en lopen
Na de
staande ovatie schuifel ik de rij uit. Als ik bij de tredes ben aangekomen, begeleiden
twee handen op mijn schouders me naar beneden. Daarna verdwijnen ze weer in de
menigte. Ik wacht even tot de meeste drukte is verdwenen en zoek dan mijn weg.
De richting heb ik goed onthouden, maar ik voel hoe ik wat langzaam en zoekend
rondtast. Bij de trap word ik aangesproken, of ik hulp nodig heb. Ik maak er
dankbaar gebruik van. Met alle geluiden van een druk pratende menigte en getik
van glazen en flesjes is me op gehoor oriënteren behoorlijk kansloos. Aan de
elleboog van een onbekende loop ik naar beneden. Ondertussen wisselen we
gedachten uit over wat we net hebben gezien. "Nu is het naar links,
toch?" check ik op de begane grond. Hij bevestigt, we wensen elkaar een
fijne avond en vervolgen ieder onze weg.
Ook vlak bij
de deur, als ik de koude wind al in mijn gezicht voel, is er iemand die vraagt
of ik het kan vinden. Ik meld dat ik de ingang zoek en vermoed dat ik er bijna
ben. "Ja, je loopt nu recht op de medewerker bij de ingang af." Ik
maak een bochtje en ben blij met de attente vrouw, door wie ik zonder
ongemakkelijke botsingen de deur uit loop. Even later tref ik een afstapje dat
ik niet eerder heb gevoeld. Voor ik echt kan twijfelen, klinkt een stem achter
me: "De helling is iets naar rechts." Een duidelijke aanwijzing, waar
ik meteen zelf wat mee kan. Ik krijg letterlijk en figuurlijk alle ruimte
daarna zelfstandig door te lopen, want het stel is alweer druk in gesprek.
Heerlijk.
Natuurlijk
mis ik net mijn bus. Over tien minuten gaat er weer een de goede kant op, maar
dan moet ik daarna nog een kwartier lopen. De andere optie is bijna een halfuur
bij het station staan. Een kwartiertje lopen met stok, een route die ik goed
ken, dat gaat me er toch niet onder krijgen? In 2014 ben ik ook geen maanden
thuis gebleven. Dan ga ik nu toch niet laf een halfuur stilstaan? Ik stap in de
bus.
Weer buiten
is het donker. Behoedzaam zet ik een paar stappen. Waar ben ik aan begonnen?
Deze fase had ik vijf jaar geleden
ook. Het verschil: toen deed ik maanden niet anders, en kwam de handigheid
vanzelf terug. Geef me nu tien keer liever een bospad vol wortels en kuilen dan
dit. Ik dwing mezelf stap na stap te zetten, onzeker over wat ik tegen ga
komen. Door echo’s hoor ik bijvoorbeeld dat er laaghangende takken zijn, maar
ik kan niet goed inschatten of ik daar onderdoor kan zonder ze te raken. Daar kom
ik maar op een manier achter: niet zeuren en doorlopen. "Zoek het
rechts", mompel ik binnensmonds, maar die toverformule gaat me vandaag
niet redden. Ik prik bij elke stap met mijn stok in het gras, net zo lang tot
ik het smalle zijpaadje vind. Zo vervolg ik mijn weg.
Thuis is
Wilka blij dat ik eindelijk terug ben. Ze draait rondjes om me heen, wil even
dat ik haar aai en gaat dan aan mijn voeten liggen. Ik vraag me af wie van ons opgeluchter
is dat ze morgen gewoon weer aan mijn zijde loopt. En toch, ik had deze
lachwekkende, soms wat hysterische, dan ineens bijna tedere en aan het denken
zettende avond niet willen missen. Ik ben na een leuke avond zonder
kleerscheuren thuis gekomen; een volgende keer ga ik gewoon weer.
Wat een prachtig verhaal en een inkijk hoe jij je beweegt letterlijk. Heel moedig en goed dat zoveel mensen toch even een kleine aanwijzing geven of hulp aanbieden
BeantwoordenVerwijderen