Na jaren
aarzelen zette ik vorig jaar de stap me aan te melden als bloeddonor. Tijdens
mijn eerste bezoek leverde me dat meteen een hoop bloedgedoe
op. Ook de tweede keer bleek mijn Hb-waarde te laag en kon ik onverrichter zake
weer vertrekken. Over een aantal maanden zou ik nog een poging doen, spraken we
af. Dat moment kwam vandaag. Drie keer is scheepsrecht, toch?
Terwijl ik
op mijn beurt wacht, raak ik in gesprek met een man die al voor de 101e
keer komt doneren. Wauw, dan mag ik nog even. Ik moet mijn eerste keer nog zien
te halen. Als ik bij de arts in het kamertje zit, vraag ik of ze meteen mijn Hb-waarde
wil prikken. Weten we gelijk of het zin heeft weer die hele vragenlijst door te
nemen. Weer die kleine, venijnige prik, weer dat weeïge gevoel. Uitslag: op het
randje. Of beter gezegd, net ónder het randje. Maar de moeite waard om nog een
keer te prikken.
Even mijn Hb-waarde
laten controleren en dan weer naar buiten, met opgeheven hoofd en een goed
excuus op zak om hier voorlopig niet meer terug te komen. Pas nu merk ik hoe ik
van dat scenario was uitgegaan. Straks steekt er misschien echt iemand een
naald in mijn slecht te prikken ader. En dan komt er bloed. Door een naald. In
mijn arm... Ik mag zelf kiezen of ik nog een prik wil. De redenen voor mijn
besluit zijn onveranderd, en dus leg ik mijn hand weer op tafel. Ik zal b
zeggen en als het moet – kan – ook c. Terwijl we wachten, meet de arts mijn
bloeddruk. Onder de strakke band voel ik mijn hartslag. Te snel. En dan blijkt
dat mijn Hb-waarde nog veel lager uitvalt. “Wat nu?” vraagt ze. Ook nu blijf ik
bij een eerder besluit. Ik wil best vaker de moed verzamelen hierheen te komen
en me laten prikken, op één voorwaarde: dat ik er een ander mee help. Nu dat
steeds niet kan, wordt de drempel me te hoog.
“Teleurgesteld
loop ik de deur uit. Buiten haal ik opgelucht adem.” Het leken me zulke rake
zinnen. Maar ze kloppen niet. Ik bén niet opgelucht. Ik adem wel diep in, om
mijn lijf te laten weten dat het zich niet zo moet aanstellen. Ineens vraag ik
me af of ik me wel zo had vastgeklampt aan dit scenario om de mogelijkheid van
meer naalden te negeren. Want dat ik dat goedje, dat mij angst aanjaagt als het
mijn lijf verlaat, dat zo vies naar metaal smaakt en dat mij in leven houdt,
niet met een ander kan delen die het zo nodig heeft, dat is ineens zuur.
Zo eindigt
dus mijn bloeddonor-avontuur, in ieder geval voor de komende paar jaar. Want
mogelijk is de situatie in mijn aderen over een jaar of vijf veranderd. Wat
denk je ervan, beste lezer, neem jij voor nu het stokje over?
Helaas, ik ben een paar jaar geleden afgekeurd als bloeddonor vanwege mijn ADCA. Knap als je een genetische hersenaandoening via bloeddonatie kan doorgeven. Dan zou je dus met bloed iemands genetische opmaak veranderen?!? En mijn HB was altijd héél hoog... ;-)
BeantwoordenVerwijderen