Bedaard loop
ik over het pad. Steentjes en takjes kraken onder mijn voeten. Het geluid van
vogelgezang omringt me. In de verte kabbelt een beekje. Het pad slingert door glooiende
weilanden, prachtige en geurende heidevelden en dan ineens weer door een dicht
bos. Langs het pad groeien bomen en struiken. Fris en groen, maar onopvallend
door hun constante aanwezigheid. Ik heb meer aandacht voor de kleine, fleurige
bloemetjes die her en der onverwacht hun kopjes boven het groen uitsteken.
Stap, stap, stap. Ik loop door. Waar naartoe, geen idee. Zo nu en dan ligt er
ineens een steen of grote tak op het pad en kom ik aan het struikelen. Soms val
ik en haal ik handen of knieƫn open. Vaker word ik opgevangen. Altijd vervolg
ik mijn weg langs het pad.
Van tijd tot
tijd is het pad vlak. Op zulke momenten draai ik me af en toe om, om te zien
waar ik vandaan gekomen ben. Ik kijk dan ook eens extra om me heen, om te
genieten van het uitzicht dat die lastige klauterpartij me heeft opgeleverd.
Dan gaat het pad ineens weer steil omhoog, maar stoppen is geen optie. Het pad
zal ooit eindigen, maar ik ben vooral nieuwsgierig naar alles wat ik onderweg
zal treffen. Aangemoedigd en gesteund waag ik de klim, vol verwachting
bedenkend hoe mooi het daar boven op die bergtop zal zijn. Hoe ik dan alle
inspanning de moeite waard zal vinden. Hoe ik op de top een feestje kan bouwen,
samen.
Maar voordat
ik van het nieuwe uitzicht kan genieten, verdwijnt de grond plotseling onder
mijn voeten. Boven me zie ik een zwarte onweersbui, die al die tijd al onderweg
moet zijn geweest, maar die was verscholen achter de bergtop. Met een klap
beland ik in een dal, een onvoorstelbare afstand lager. Versuft draai ik me om
en kijk omhoog. Een kille, grijze rotswand, waarlangs ik nooit omhoog zal
kunnen klimmen. Op het pad dat ik volgde, zal ik nooit meer lopen.
Het dal is
donker en kaal. De zon is in geen velden of wegen meer te bekennen en een dik,
grauw wolkendek spreidt zich boven me uit. De grond is bezaaid met puntige
rotsen. In eerste instantie zie ik geen pad weg van deze nare plek. De rotswand
werpt verstikkende schaduwen over datgene dat voor me ligt. Maar kruipend en
struikelend over de oneffen ondergrond, ontdek ik ook weer die kleine, fleurige
bloemetjes. Vogeltjes schrapen timide hun keeltjes. Maar die mooie, groene
boomsoort lijkt hier niet te groeien. Die afwezigheid is altijd aanwezig.
Af en toe
richt ik mijn blik recht voor me uit en probeer ik door de schaduwen heen te
kijken, op zoek naar een manier om mijn tocht te vervolgen. Ik sta op en zet
voorzichtige stappen, maar de losse stenen onder mijn voeten bieden weinig
houvast. Keer op keer ga ik onderuit en vraag ik me vertwijfeld af wat al dit
geploeter me oplevert. Terug naar dat pad zal het me niet brengen. Ik moet me
inhouden om die kleine, onschuldige, fleurige bloemetjes niet plat te stampen.
Waarom vallen die me toch steeds op, zelfs nu nog? Hard klap ik in mijn handen.
Het geluid weerkaatst fel door het dal en de vogels fladderen haastig weg. Even
is de krater van mij alleen.
Maar in dit
dal blijven is ook geen optie. Zo kil, zo koud, zo stil. Ik was onderweg en dit
dal mag geen eindbestemming zijn. Het pad was te mooi om me hier te laten
stranden. Dit dal zal altijd zichtbaar blijven, maar ooit zal ik er van afstand
naar kijken. Ooit. Maar nu nog niet. Nu is het dal nog te dichtbij. Vreselijk
dichtbij.
Nog heel
vaak denk ik terug aan het pad met de sterke, grote bomen. Zo bijzonder en toch
zo onopvallend. Soms vraag ik me af of ik deze verpletterende val had kunnen omzeilen.
Er was vast een zijpad geweest, dat mij om dit dal had kunnen leiden. Maar als er al
grens- en waarschuwingsborden stonden, waren die voor mij onzichtbaar.
Soms, als ik
nu omkijk, zie ik een stuk van het pad dat ik vergeten dacht te zijn, of dat ik
onderweg gedachteloos voorbij was gelopen. De dingen die ik op dat pad heb
gezien, zijn niet verdwenen. Zelfs ondanks de afstand en de onbeklimbare
rotswand, leidt het pad me nog steeds. En de vogels worden niet belemmerd door
rotswanden. Misschien neemt er eentje ooit een takje of zaadje van zo’n mooie,
groene boom voor me mee.
Wat goed metaforisch verwoord! Een treffend stuk.
BeantwoordenVerwijderen