Maar dan, na
een half rondje, valt mijn oog ineens op een grote, lichte vlek, zo opvallend
dat die wel nieuw moet zijn. En wat het nog interessanter maakt: het contrast
doet me denken aan het ineens veel lichter uitziende, opgeknapte zijpad naar
rechts dat ik net passeerde. Zou het?
Dat er
zijpaden naar links waren wist ik al dankzij een medewandelaar, maar hij voegde
er destijds meteen aan toe dat ik daar een overdaad aan brandnetels zou
treffen. Hoewel ik waarschuwingen als deze nog weleens met een korreltje zout
neem, overtuigde het feit dat ik de zijpaden hoorde, zag noch voelde me ervan
hen ook niet te gaan zoeken. Maar nu wint de nieuwsgierigheid alsnog. Ik zet gretig
een paar stappen en dan hoor ik het. Leegte, waar voorheen mijn voetstappen
werden weerkaatst. Ik heb geen idee waar het pad heen leidt – als het een pad
is en niet alleen leeggekapt terrein -, maar ik weet wel hoe ik dat kan
ontdekken. Ik sla linksaf.
Na een paar
passen blijf ik verwonderd staan. Ik hoor stilte waar ik langsrazende
hondenpootjes had verwacht. Normaal gesproken is nieuw stuiterterrein voor
Wilka immers reden genoeg om volledig uit haar dak te gaan en dit rondje moet
zij toch ook al lang en breed beu zijn. Ik kijk om en jawel, ik registreer een
donkere vlek op het pad. Daar staat ze, als een standbeeld. Ik hoef niet te
kunnen zien om haar blik te raden. ‘Waar is ze in vredesnaam mee bezig? Is ze na
al die jaren nu ineens de weg kwijt? Het zou niet de eerste keer zijn dat ik haar
tussen de bomen vandaan moet plukken...’
Ik loop
tastend met stok en voeten door, mijn oren gespitst. Vooralsnog wordt mijn hoop
bevestigd. Ik ben de weg niet kwijt, ik heb hem juist gevonden. “Kom!” roep ik over
mijn schouder. Meer aanmoediging heeft ze niet nodig. Vanuit het niets schiet
ze in volle vaart langs me heen, de nieuwe geurtjes tegemoet.
Na een
tijdje wordt het pad smaller en smaller en kan ik de vegetatie niet meer
ontwijken. Een licht tintelend gevoel laat me weten dat brandnetels of doorns van
beide kanten proberen door mijn spijkerbroek heen te dringen. Ter nauwernood
onderdruk ik de stompzinnige reflex om mijn handen uit te steken en te kijken
of het echt zo’n vaart loopt. Misschien wordt het zo weer beter, bedenk ik, en
zet nog even door. Met een achteloos vooruit geworpen blik de situatie
inschatten, wat moet dat handig zijn! Wat teleurgesteld keer ik om en laat mijn
benen het pad – of beter gezegd de begroeiing - volgen, mijn blote armen
geheven om de dreigende groene massa te vermijden. Even later kan mijn stok het
voorwerk weer doen.
En Wilka?
Die begint op zijn kleuters keihard rondjes te racen. Het was kort maar
krachtig, maar zij heeft de tijd van haar leven. Ik kan er echter geen genoegen
mee nemen. Terwijl ik het pad weer bereik dat al zoveel van mijn voetsporen
heeft gekend, vraag ik me af hoe vaak ik dat stukje heen en weer zal moeten lopen
voor het pad verder is opgeknapt. Want waar dat pad heen gaat, dat moet en zal
ik verdorie weten ook!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten