Opgewekt
loop ik de deur uit. Aan het eind van de straat blijf ik even staan en bedenk
aan welke kant van de weg ik het best kan gaan lopen om de meeste zonnestralen
te vangen. Tevreden merk ik even later op dat die missie aardig slaagt. Af en
toe richt ik mijn gezicht naar boven voor wat bonuspunten. Vogelgezang
begeleidt me op mijn weg. Opgewekte kreten en gelach van voornamelijk fietsers
bevestigen het nog maar eens: het is een heerlijke dag.
Mijn stok
maakt een zacht tikkend geluid op de stoeptegels. Het doorbreekt de geluiden
van de lenteachtige dag en laat mijn glimlach soms veranderen in een
geconcentreerde frons. Aandachtig luister ik naar voetstappen – die van
passanten en die van mezelf. Ik probeer te peilen hoe ver ik van de weg en de
struiken naast me loop. Af en toe laat ik mijn stok mijn vermoedens bevestigen.
Ik zigzag om palen en onhandig geparkeerde auto’s heen. Vaak zet ik die
manoeuvres al in voordat mijn stok met een harde tik kenbaar kan maken dat ik
uit moet wijken. Ik maak er een sport van. En net zoals bij elke sport baart
oefening kunst.