“Wat heb jij
eigenlijk aan reizen?” Deze vraag werd mij diverse keren gesteld als reactie op
de mededeling dat ik naar Italië zou gaan. In tien dagen zou ik samen met een
vriendin drie Italiaanse steden gaan verkennen. In eerste instantie vond ik de
vraag logisch, passend bij de vele vragen die me worden gesteld. Daarna vroeg
ik me vertwijfeld af of er voor sommigen dan echt niets anders is dan zicht. Of
zou ik inderdaad zo weinig van het voor mij nog onbekende land mee gaan
krijgen?
Ik loop met
mijn armen gespreid. Mijn handen glijden langs vrij gladde, koude muren. Ze
lopen rond en ik volg. Mijn voeten vinden de onregelmatige traptreden. Ze zijn
niet vlak, maar scheef, misschien uitgesleten door de vele voeten die mij
voorgingen. Hoger en hoger cirkel ik. Soms zijn de treden hoog, soms laag en
ruim, haast alsof ik meer naar voren loop dan naar boven. Het is duidelijk: de
toren van Pisa is echt scheef.
Boven
aangekomen voel ik de frisse wind op mijn gezicht. Ik hoor geroezemoes van
stemmen. Het heeft iets gezelligs. Ik hoor auto’s. Een paard die een wagen
trekt en wiens belletje vrolijk klingelt. Getik en geklop van restoraties aan
de kerk naast de toren. De stad Pisa strekt zich beneden mij uit.
Nieuwsgierig
neem ik een hap. Niet knapperig, maar zacht. De olijfolie loopt tussen mijn
vingers door. De rand is stevig, maar de bodem is flinterdun en soepel. Langs
de rand tref ik tomatensaus, die het woord “tomaat” eer aan doet. Het overige
beleg smaakt naar wat het is, simpel en oprecht. Pizza in Italië.
Ik sta in
een hoge ruimte. Zelfs de onopvallendste geluiden verspreiden zich razendsnel.
Mensen praten zachtjes. Ze zijn duidelijk onder de indruk. De akoestiek laat er
geen twijfel over mogelijk: dit is een kerk. Mijn reisgenote beschrijft
prachtige schilderingen en versiersels. Geen beschrijvingen uit een reisgids,
maar van dingen om mij heen. Dan wordt de vredige halfstilte doorbroken. Een
man zingt zuivere, lange noten. Lang voor de echo is weggestorven, zet hij een
nieuwe toon in. Ademloos luister ik hoe zijn akkoorden langzaam uitdoven.
Magisch. De baptisterie in Pisa.
Om mijn
rechterhand zit een dunne latex handschoen. Het bordje in braille beschrijft
een buste van zo’n 2000 jaar oud. Mijn hand glijdt over de wat ruwe steen en
voelt baard, frons en haren. Een ander beeld is juist glad. Mijn reisgenote
vertelt dat het uit twee kleuren steen lijkt te bestaan. Ik meld haar waar de
verschillen in structuur zich bevinden. Ik raak aan wat iemand eeuwen geleden,
nog voor veel gebeurtenissen uit geschiedenisboeken plaatsvonden, creëerde.
Kunst in Florence.
Ik sta aan
de reling. Ik voel hoe de golven de waterbus doen bewegen. Ik hoor het water en
schuim als de boot het water doorklieft. De wind blaast door mijn haren en de
zon verwarmt mijn gezicht. Een sirene, te dichtbij om op het land te kunnen
zijn. Ook hulpdiensten zijn hier natuurlijk sneller met boot. De hogere golven
verraden wanneer we de stad verlaten en opener water opvaren. Een zoutige geur
dringt mijn neus binnen.
Ik loop door
steegjes, zo smal dat de zon er niet doordringt. Ook de geluiden van de stad
verstommen hier. Op pleinen klinken juist stemmen en gelach van jong en oud.
Trapje op, trapje af. Wat een bruggetjes. En niet één is er gelijk. Een
wagentje rijdt rammelend over de keitjes. De postbode, met een steekwagen,
vertelt mijn reisgenote. Venetië, zo’n andere wereld.
“Wat heb jij
eigenlijk aan reizen?” Deze vraag werd mij diverse keren gesteld als reactie op
de mededeling dat ik naar Italië zou gaan. Is reizen als je niet ziet echt zo
vreemd? Voegt het echt maar weinig toe? Oordeel zelf.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten